‘Ik val op je. Mont dich. OK?’ Zo verschijnt het op Hannahs computerscherm. Haar blinkende ogen en plotse lach verlokten mij om een lijn passionele poëzie mee te lezen. Een hoogst persoonlijke boodschap van één jongen aan één meisje. Maar één meisje is géén meisje als er niet minstens vijf andere mee op de hoogte worden gebracht.
‘Ik val op je. Mont dich. OK?’ Chatters van elf genieten het voordeel van de duidelijkheid. Ze geniéten ook van dat voordeel. Al was het maar omdat meester Tim niet meeleest en verbetert. Ook op elf heeft liefde geen last van een t of d te weinig. ‘OK?’
‘Ik val op je. Mont dich.’ Na elf gaat dat nog een tijdje door, dat vallen op. Je valt nóg op twaalf, dertien, op zeventien. Op vijfentwintig. Dat valt maar door. Tot op achtenveertig, drieënvijftig. ‘Mont dich. OK?’ Maar waarom al die tijd op iemand vállen? Gewoon, omdat je hart zoiets doorgaans niet met opzet doet. Het gaat per ongeluk. Oeps. Gevallen. Oeps. Verliefd. En je valt ook op iemand omdat je daarna weer kan recht krabbelen. Vallen gaat over. Tenzij je van te hoog valt. Tenzij je verkéérd valt. Maar vallen op élf en later nóg (maar ietsje trager) gaat óver. Even over de zere knie wrijven, een keer vloeken en dan weer rennen, vliegen, springen en maar doorgaan. De kleerscheuren zijn voor later en soms voor een ander om te repareren.
Goed maar dat ‘vallen op’ over gaat. Op elf kan dat al over zijn na de speeltijd of op het einde van de chatsessie. Dat is zo sterk aan elfen: ze vallen nauwelijks en véren al weer recht. Latere leeftijden blijven soms iets langer liggen. Ze hebben dan ook al iets strammere knoken, ze zijn over heel hun lijf gewoon wat trager. Alleen hun hart, zo denken ze, slaat nog altijd even gewoon door. Het mooiste als die vallen, is te zien hoe ze weer recht kruipen. Ze kijken waardig rond op de speelplaats, ze glimlachen, kuchen of klinken weer verstandig. En ook al deed het heel erg zeer: ‘Mont dich, OK?'
‘Ik val op je. Mont dich. OK?’ Chatters van elf genieten het voordeel van de duidelijkheid. Ze geniéten ook van dat voordeel. Al was het maar omdat meester Tim niet meeleest en verbetert. Ook op elf heeft liefde geen last van een t of d te weinig. ‘OK?’
‘Ik val op je. Mont dich.’ Na elf gaat dat nog een tijdje door, dat vallen op. Je valt nóg op twaalf, dertien, op zeventien. Op vijfentwintig. Dat valt maar door. Tot op achtenveertig, drieënvijftig. ‘Mont dich. OK?’ Maar waarom al die tijd op iemand vállen? Gewoon, omdat je hart zoiets doorgaans niet met opzet doet. Het gaat per ongeluk. Oeps. Gevallen. Oeps. Verliefd. En je valt ook op iemand omdat je daarna weer kan recht krabbelen. Vallen gaat over. Tenzij je van te hoog valt. Tenzij je verkéérd valt. Maar vallen op élf en later nóg (maar ietsje trager) gaat óver. Even over de zere knie wrijven, een keer vloeken en dan weer rennen, vliegen, springen en maar doorgaan. De kleerscheuren zijn voor later en soms voor een ander om te repareren.
Goed maar dat ‘vallen op’ over gaat. Op elf kan dat al over zijn na de speeltijd of op het einde van de chatsessie. Dat is zo sterk aan elfen: ze vallen nauwelijks en véren al weer recht. Latere leeftijden blijven soms iets langer liggen. Ze hebben dan ook al iets strammere knoken, ze zijn over heel hun lijf gewoon wat trager. Alleen hun hart, zo denken ze, slaat nog altijd even gewoon door. Het mooiste als die vallen, is te zien hoe ze weer recht kruipen. Ze kijken waardig rond op de speelplaats, ze glimlachen, kuchen of klinken weer verstandig. En ook al deed het heel erg zeer: ‘Mont dich, OK?'