donderdag 20 december 2012

Overmorgen


Alles vergaat, vroeg of laat. Deze handen. Het roodborstje daarbuiten. De hele planeet, als de zon een rode reus wordt. Alles verstuift. Welke Maya moet mij dat nog leren? Maar vandaag sluimert er in mij ongerustheid dat deze 1954 karakters de laatste konden zijn. Al heeft zo’n apocalyps ook zijn voordelen. Bespaard worden van de komende natte sneeuw en het gedraaf om kerstpakjes. Beter nog: vanaf overmorgen is er niemand meer die nog ontslagen wordt. De oorlogen in Damascus en Gaza zijn voorbij. Armoede is de wereld uit, de bankcrisis en ook de veel te rijken zijn in rook opgegaan.

Maar moeten wij, als het tot die apocalyps komt, dan ook niet alle dierbaars achterlaten?

Juist daarom schrijf ik u nog op de valreep, om u te vertellen wat ik naar overmorgen meeneem in de 21 gram ziel die er van mij –zoals ook van u- zal overblijven. Vooraleer onze lichtgewichten elkaar begroeten, verklap ik u hier de meest precieuze herinneringen die mijn nakende vuurproef willen doorstaan. Wees er voorzichtig mee. Zoals met die van uzelf.

Ik ga op reis en ik neem mee. Een cellosuite. Zeven boeken die ik twee keer las. Zwijgen op drie bergtoppen en bij twee zonsopgangen. Zes omhelzingen en een halve. Vier geboortes. Een vijftal gelukkig onvervuld gebleven dromen. Drie ochtenden in Afrika. Een lied of vijf. De Catalaanse morgen waarop een wijze mij leerde dat wij als een druppel naar de oceaan terugkeren. De stilte die ooit dagen en mettertijd hooguit enkele uren duurde. De stralende ogen en de opgestoken duimen van mijn eerstgeborene, toen ze na de operatie (die eerst uren en daarna dagen scheen te duren), uit de ontwaakruimte werd gereden.

Die 21 gram neem ik mee naar ik weet niet waar, met ik weet niet wie. Al hoop ik wel met u en met de dichteres van wie ik onthield: ‘Alles hebben we te leen gekregen. Het ziet ernaar uit dat wij op het eind niets zullen overhouden. Niets, tenzij het enige protest daartegen: onze ziel.

Tot overmorgen?