Gewoon opschrijven. Getrouw doorvertellen. Zoveel mogelijk
tussenruimtes laten tussen de duizend negenhonderd vierenvijftig karakters, voor
wat goed, waar en schoon is. Voor dit bericht van een dochter in Rotterdam.
‘Na het avondmaal stapte ik de trappen op naar mijn kamer.
Achter de deur van de badkamer hoorde ik een vreemd geluid. Toen ik de deur
opende, zag ik de warmwaterkraan van de wastafel sissen en pruttelen en een
fijne straal afgeven. Tevergeefs probeerde ik ze dicht te draaien. Ik draaide ook
aan de koudwaterkraan, die eerst zoals altijd doldraaide maar ineens toch hevig
water begon te spuiten. Ik kreeg ze niet meer dicht. Help! Als bij toeval kwam
Jeroen, mijn kotbaas, kort daarna thuis. Ik riep hem en vertelde wat er gaande
was. Hij draafde de trappen af om de hoofdkraan af te sluiten.’
'Bedankt,’ zei ik, toen hij voor verder onderzoek naar de badkamer terugkeerde, ‘ik zou niet weten hoe ...’ Hij onderbrak me: ‘En, meid, hoe is het met je? Alle ellende van de jongste maanden wat achter de rug?’ ‘Eh, ...’ lachte ik wat ongemakkelijk.
‘Geloof me,’ ging hij verder, ‘we leven maar een keer. We hebben het voor niets gekregen, dus, waarom er niet iets goeds van maken? Toch?’
‘‘k Zal je wat vertellen. Boudewijn, mijn zoon van
veertien, is niet mijn enige zoon. Hij had nog een broertje, maar niet echt. Dat
broertje was in de baarmoeder helemaal verkeerd aan het groeien. Mijn vrouw en
ik wisten op voorhand dat het fout zou lopen. Boudewijns broertje is
uiteindelijk petieterig klein geboren maar na drie uur gestorven.’ - ‘Ik noemde
hem Mees. Als een vogeltje dat uit het nest is gevallen.’ - ‘Ik hield Mees al
die tijd in mijn ene hand, zo, in het licht van de zon
die als bij toeval was beginnen schijnen. Dacht ik bij mezelf: mooi, zo krijg
jij nog drie uur lang liefde en zon.’
'Met Jeroen stond ik daar op de overloop, onze ogen vol tranen. Waarna wij allebei in een lach schoten, bij de nog stiller geworden wastafel.’