vrijdag 23 februari 2007

Avenue de la Paix


‘Het is niet te doen,’ sakkeren de bewoners van de nummers 27 en die van 34 in mijn straat. Hun schoenen worden vuil van het slijk, hun auto geraakt enkel op vrije dagen tot bij het eigen huis en de strijd tegen het opdringerig zand in hun hall is intens. Onze straat ligt vijf maanden opengebroken om de riolering te herstellen. ‘Wegeniswerken,’ noemt de aannemer het in zijn open brief aan de straatbewoners. Hij bedoelt dat ook hij de bijkomende ongemakken niet kan verhelpen, hij werkt in opdracht van de stad. En de stad staat in dienst van zijn burgers.

Vijf maanden oogt de Vredelaan nu als een weg in een Afrikaanse bidonville. De mevrouw van nummer 19 ziet mensen al vaker en iets langer samen op straat staan praten, klagen denk ik. We worden noodgedwongen iets meer onthaast en blinken geregelder onze schoenen op. L’Afrique, c’est chic. Maar de vrouwen lopen nog niet met een handborstel van gedroogd gras onze voortuintjes te wissen. Er verschijnen nog geen schoenpoetsertjes of tienermeisjes met broodteilen op hun hoofd. ’s Avonds nog geen roodgloeiende houtskoolvuurtjes te bespeurengezien, alleen blauwig flitsende tv-schermen in de huizen waar de rolluiken nog niet naar beneden zijn gelaten.

De mevrouw van nummer 2 laat haar hond nu uit in een zijstraat waar helemaal niemand weet dat haar man haar onlangs verliet, na dertig jaar goede en kwade dagen, geluk en tegenspoedonlangs , na dertig jaar huwelijk. De kinderen van nummer 14 kijken door de ramen naar de graafmachine en de kraan. Voor vragen kunnen we terecht in een cabine bij een veiligheidscoördinator. Tijdens de werkuren. En de bejaarde man van nummer 29 belt mij vanmorgen verontwaardigd op: ‘Stel je nu eens voor dat ik plotseling naar het ziekenhuis moet worden gebracht?’ En ik, ik wacht ondertussen met voorpretplezier op de Afrikaanse studenten die naar jaarlijkse gewoonte in onze straat komen leuren met fabels en sprookjes van hun continent. Drie euro. En een babbel voor wie wil.