
Als een nieuwsgierige maar verlegen klant werd ik in deze tippelzone geloodst door een secretaresse. ‘De lerares Frans? Oh, daar breng ik u naartoe’, waarna bleek dat mijn gids zich van vitrine had vergist. De dames van het oudercomité serveerden koffie; voor mij proestende en schuimende luchtbellen uit een thermos.
Ondanks een perfecte timing zit ik nu in een file bij de lerares wiskunde. Het wachten heeft een voordeel: zo kan ik bekomen van het flaneren van Frans (zwaar geschminkt en met een doorrookte stem), over Nederlands (zo jong dat ik dacht dat het een studentengrap was) naar aardrijkskunde (‘papa, hij is een kei in jioe-jitsoe!’).
Terwijl de file bij wiskunde verder aandikt, zie ik een juf alleen zitten achter haar lege tafel. Afstandelijk en jong kijkt ze een beetje verveeld rond in haar prettige hes en wippend met haar rechtervoet in een bruine laars. Maar ondanks een opmerkelijke halsuitsnijding biedt deze lerares informatica aan niemand acces.
In onze file borrelen enkele grappen op, een zucht en wat ongedurigheid. Een ouderpaar overtuigt zonet de papa vóór hen dat zij wel degelijk vóór hem op de lijst stonden. Ook de mama in derde positie overweegt een demarrage en probeert de grapjas vóór haar (‘Bij de slager hebben ze een beter systeem’) te overreden tot uitwijken in naam van haar dochter die staat te verkleumen aan de muziekschool.
Voor het overige houden wij ons gedeisd en wachten op het einde van een werkdag berustend onze beurt af. Met maar één vraag in het hoofd: ‘Doen wij het goed?’ Want ook hier zitten we ons best te doen. In de naam van onze jonge goden. In eigen naam. Vaders met armen ter verdediging over de borst gekruist, moeders die hun welpen komen verdedigen. Met straks tussen ons en ‘die van wiskunde’ een puntenlijst. Een vinger die zoekend glijdt naar onze familienamen. En na een frons, de glimlach van de lerares die over onze schouder al lonkt naar de volgende wachtende in de rij.
Ondanks een perfecte timing zit ik nu in een file bij de lerares wiskunde. Het wachten heeft een voordeel: zo kan ik bekomen van het flaneren van Frans (zwaar geschminkt en met een doorrookte stem), over Nederlands (zo jong dat ik dacht dat het een studentengrap was) naar aardrijkskunde (‘papa, hij is een kei in jioe-jitsoe!’).
Terwijl de file bij wiskunde verder aandikt, zie ik een juf alleen zitten achter haar lege tafel. Afstandelijk en jong kijkt ze een beetje verveeld rond in haar prettige hes en wippend met haar rechtervoet in een bruine laars. Maar ondanks een opmerkelijke halsuitsnijding biedt deze lerares informatica aan niemand acces.
In onze file borrelen enkele grappen op, een zucht en wat ongedurigheid. Een ouderpaar overtuigt zonet de papa vóór hen dat zij wel degelijk vóór hem op de lijst stonden. Ook de mama in derde positie overweegt een demarrage en probeert de grapjas vóór haar (‘Bij de slager hebben ze een beter systeem’) te overreden tot uitwijken in naam van haar dochter die staat te verkleumen aan de muziekschool.
Voor het overige houden wij ons gedeisd en wachten op het einde van een werkdag berustend onze beurt af. Met maar één vraag in het hoofd: ‘Doen wij het goed?’ Want ook hier zitten we ons best te doen. In de naam van onze jonge goden. In eigen naam. Vaders met armen ter verdediging over de borst gekruist, moeders die hun welpen komen verdedigen. Met straks tussen ons en ‘die van wiskunde’ een puntenlijst. Een vinger die zoekend glijdt naar onze familienamen. En na een frons, de glimlach van de lerares die over onze schouder al lonkt naar de volgende wachtende in de rij.