‘We gaan allemaal dood. Met die onrechtvaardigheid willen we
niet, maar moeten we wel leven,’ orakelde de danseres in het blauwe pak.
Danseressen, hoopte ik nog bij het begin van de voorstelling, dansen. Maar deze
niet. Zij sprak, zij doceerde, zij vertelde. Nu en dan danste zij een beetje, als
terloops, alsof ze ons wilde geruststellen en tonen dat ze dat kon. De helft
van die korte danstijd deed zij bovendien de paar dozijn toeschouwers in de studio meedansen, mee bewegen. ‘Very
well, thank you,’ zei ze daarna, terwijl ze ons scherp aankeek. Dat kon ze
goed, ons in de ogen kijken. Met haar blauwe ogen. Ze had ooit –ook dat
vertelde ze- na de publicatie van een interview de reporter terechtgewezen:
haar indringende ogen waren niet groen, maar blauw.
Na haar ‘very well, thank you’ begon ze vier van haar dansmeesters
(dansten die?) te portretteren en stelde ze haar publiek beklijvende vragen. Welke
handtekening wij onder onze levens wilden zetten? Of wij onze eigen stem al hadden
ontdekt? Misschien waren er daarom die avond drie pauzes. Om na te denken over
haar woorden en ons bestaan, bij een glaasje wijn en het programmaboekje.
Twee keer kwam ik uit de pauze met nieuwe hoop. Nu, dacht ik
telkens, zal zij haar handtekening onder deze avond zetten. Beelden, figuren,
lijnen maken van haar eigen stem. Ze zal dansen, doen waarin zij, naar horen
zeggen, uitblinkt. Tonen waarvoor wij gekomen waren. Maar na de eerste pauze
liep ze als achteloos langs de muren van de studioscène, controleerde ze de
knop van de verwarmingsinstallatie, probeerde ze een cassetterecorder, rolde een
gordijn naar beneden. En ze vertelde. Na de tweede pauze liet ze zich door een
toeschouwer interviewen over diamanten, krijgsheren en de illusies die mannen
en vrouwen scheppen met diamanten.Onder de derde pauze spoedde ik mij naar de laatste trein naar huis. Terwijl de danseres, misschien, uitverteld was en danste.