Alles
vergaat, vroeg of laat. Deze handen. Het roodborstje daarbuiten. De hele planeet,
als de zon een rode reus wordt. Alles verstuift. Welke Maya moet mij dat nog
leren? Maar vandaag sluimert er in mij ongerustheid dat deze 1954 karakters de laatste konden zijn. Al
heeft zo’n apocalyps ook zijn voordelen. Bespaard worden van de komende natte
sneeuw en het gedraaf om kerstpakjes. Beter nog: vanaf overmorgen is er niemand
meer die nog ontslagen wordt. De oorlogen in Damascus en Gaza zijn voorbij.
Armoede is de wereld uit, de bankcrisis en ook de veel te rijken zijn in rook
opgegaan.
Maar moeten
wij, als het tot die apocalyps komt, dan ook niet alle dierbaars achterlaten?
Juist daarom
schrijf ik u nog op de valreep, om u te vertellen wat ik naar overmorgen meeneem
in de 21 gram ziel die er van mij –zoals ook van u- zal overblijven. Vooraleer
onze lichtgewichten elkaar begroeten, verklap ik u hier de meest precieuze herinneringen
die mijn nakende vuurproef willen doorstaan. Wees er voorzichtig mee. Zoals met
die van uzelf.
Ik ga op
reis en ik neem mee. Een cellosuite. Zeven boeken die ik twee keer las. Zwijgen
op drie bergtoppen en bij twee zonsopgangen. Zes omhelzingen en een halve. Vier
geboortes. Een vijftal gelukkig onvervuld gebleven dromen. Drie ochtenden in
Afrika. Een lied of vijf. De Catalaanse morgen waarop een wijze mij leerde dat
wij als een druppel naar de oceaan terugkeren. De stilte die ooit dagen en mettertijd
hooguit enkele uren duurde. De stralende ogen en de opgestoken
duimen van mijn eerstgeborene, toen ze na de operatie (die eerst uren en daarna
dagen scheen te duren), uit de ontwaakruimte werd gereden.
Die 21 gram neem
ik mee naar ik weet niet waar, met ik weet niet wie. Al hoop ik wel met u en
met de dichteres van wie ik onthield: ‘Alles
hebben we te leen gekregen. Het ziet ernaar uit dat wij op het eind niets zullen
overhouden. Niets, tenzij het enige protest daartegen: onze ziel.’
Tot
overmorgen?