Hoor ik voetstappen? Is daar iemand? Misschien bent u mijn
redding!
Ik sta al járen in dit troosteloze archiefasiel, sedert een
onbarmhartige elfde september. ‘Gelieve mij te laten staan’ kleefden ze op mijn
rug. Dat was gemeen: je het zwijgen opleggen en dan spreken in naam van je slachtoffer.
Dat ze dat in dit kantorenlabyrint doen met de toiletten (‘Spoel mij tweemaal
door’) of de gele zak voor oud papier (‘Ik verhuis morgen naar de stoep’), tot
daar aan toe. Maar met míj? ‘Gelieve mij te laten staan’: met dat vals
onderdanige, beleefd gebiedende ‘Dank u’ eronder. Ik wíl niet worden bedankt
als voetsteun. Ik wil geen quantité
négligeable worden in deze kelder. Laat mij –zoals vóór die elfde september-
op de gelijkvloers of hogerop aan een studie- of vergadertafel bijschuiven. Mijn
poten van chroom en mijn kunstleren bekleding ogen een halve eeuw oud, maar ik
kan van pas komen, desnoods op mijn
achterste poten, dan weer tot steun.
Bent u er nog?
Tussen de archiefdozen en dossierkaften uit Kasumbalesa,
Coimbatore, Las Villas, dorpen uit een Zuidrijk waar de zon nooit ondergaat,
sta ik hier nu in ballingschap. Alleen op de mooiste dagen voel ik de warmte van
die Congolese, Indiase en Peruviaanse zon door de glazen koepeltegels boven mij.
Alle andere dagen negeert ook zij mij.
Ik begin u te vervelen, ik zie het. ‘Nieuwe tijden’, precies.
‘Crisis’, ik weet het. Zelfs die bruine en zwarte ruggen van rond de Evenaar die
mij hier omringen, zwijgen, komen niet meer in beweging. Na al die jaren ont-wikkelings-samen-werking. Dag
vrienden uit Antananarivo, Ebolowa, Cochabamba. Hier sta ik. Net als jullie. Weggeschoven.
Onverzettelijk verklaard. Elk voor zich en God voor allen. Daar jullie ruggen,
hier mijn zitting, wanneer onze rechten?
Ik hoor het geluid van uw voetstappen wegsterven. Ik hoop
dat u mij begrijpt en om gratie wil pleiten bij de huisbewaarders van dit
labyrint. Het Zuiden, down under, dankt
u bij voorbaat.