Dag moeke,
U vandaag te gieten in 1932 karakters met tussenruimtes is onbegonnen werk. Het is al flink schrijfwerk om een facet van het leven te vangen in 1954 karakters. Het was dus geen sinecure om na tweeëndertig oefeningen en een lange tussentijdse rijpingstijd van dit drieëndertigste cursiefje een koninginnenstuk te maken. Met uw foto bovenaan. Bedoeld voor het nageslacht dat over 85 jaar een hand voor de mond slaat en uitroept: ‘Is dat mijn betovergrootmoeder?’
Vandaag, ben je voor ons ‘moeke’. ‘Moeke’ noemt, naar mijn schatting,
15 procent van alle Vlaamse moeders of mama’s of 25 procent van alle
grootmoeders of oma’s. ‘Moeke’ hield mogelijks in 1953 het romantische midden
tussen het Waterstraatse ‘moeder’ en het Goedlevenstraatse ‘mama’, het was de Walputstraatse
middenweg tussen het vocabulaire van het
geridderde en de woordenschat van het gewone volk. De vergrotende trap van mama
net onder de overtreffende trap van moeder.
Met ‘moeke’ leven wij, aanvankelijk met een vijftal en later
een tiental en meer, met die vergrotende trap. Net zoals met die andere tweede traptrede
in de Meerhoutstraat waarmee iets heel bijzonders is. Het is na de begane grond
van ‘de gang’ (een nogal ruime benaming voor drie vierkante meter tussen drie
deuren) de geruststellende trede na de onderste, meestal krakende trede. Er
werd neergelegd aan kleren en wasgoed en meer wat mee moest naar boven. De
tweede trede was ook het signaal voor verhoogde hartslagen op de jongenskamer
als vake –niet voorzichtig maar wel boos genoeg- de onderste trede had doen
kraken toen het niet stil genoeg was daarboven.
Het voordeel van 1932 karakters met tussenruimtes is dat je
niet kan uitweiden. Hoe krijg ik het trouwens ooit en allemaal uitgelegd aan
het nageslacht waarvan er één, na deze voorlaatste regel, hoogstwaarschijnlijk vraagt:
‘Zij was dus de overgrootmoeder van oma Suzan?’
Beste moeke, een gelukkige, vijfentachtigste verjaardag.