
Aan de klasmuur waar in het vierde leerjaar de matrone van een Medisch Centrum ongeduldig wachtte op mijn herkansing voor een plasje vooraleer er een veelkleurige controlestrip in te houden, aan diezelfde muur beleefde ik mijn eerste literaire moment de gloire. Meester Enis –meesters hadden toen geen voornaam- prikte er mijn opstel aan een bord, als voorbeeld. Kon ik niet op bevel en in groep plassen, ik kon schrijven.
Ik weet niet meer waarover dat opstel ging, maar vanaf toen begon ik graag te schrijven. Liefst met een rode bic, al beweerde mijn moeder dat zoiets slecht was voor de ogen (zoals naar tv of naar meisjes kijken of lezen in bed). Met plezier schrijven heeft nog lang geduurd. Tot daareven zelfs nog.
Brieven, postkaarten, huiswerken, opstellen, dagboeken, namen in het hout van een vensterbank of een schoolbank, in de wasem van een raam, gekrabbel in kantlijnen en agenda’s, hopen kladbladen vóór en zenuwachtige lijntjes tijdens examens, toespraken, verslagen, sollicitaties, artikels, reportages, mails en sinds een tweetal jaar ook 1954 Karakters (met tussenruimtes) zoals deze die u nu leest. Om keer op keer met andere woorden te herhalen: ‘Kan ik niet op bevel en in groep plassen, ik kan schrijven’.
Het liefste schrijf ik voor vrouwenogen. Omdat die volgens mij het beste kunnen lezen, ook tussen de regels. Sinds mijn opstel van het vierde leerjaar kreeg ik geen groter compliment dan dat van een vrouwenhand die ongevraagd in mijn oefenschrift pende: ‘Als je zo blijft schrijven, win je zeker vrouwenharten.’ Dat klonk mij als het fluiten van Terence Hill in een stationsurinoir in de film My name is Nobody, oog in oog met een treinmachinist die maar niet kon plassen. Door Nobody’s deuntje ontspant de man zich en klatert weldra zijn verlossing. Maar wanneer hij buitenkomt, ziet hij met verbijstering dat de fluitende cowboy er met zijn trein vandoor is. Ik zie hem denken: ‘Zou ik niet beter schrijven?’
Ik weet niet meer waarover dat opstel ging, maar vanaf toen begon ik graag te schrijven. Liefst met een rode bic, al beweerde mijn moeder dat zoiets slecht was voor de ogen (zoals naar tv of naar meisjes kijken of lezen in bed). Met plezier schrijven heeft nog lang geduurd. Tot daareven zelfs nog.
Brieven, postkaarten, huiswerken, opstellen, dagboeken, namen in het hout van een vensterbank of een schoolbank, in de wasem van een raam, gekrabbel in kantlijnen en agenda’s, hopen kladbladen vóór en zenuwachtige lijntjes tijdens examens, toespraken, verslagen, sollicitaties, artikels, reportages, mails en sinds een tweetal jaar ook 1954 Karakters (met tussenruimtes) zoals deze die u nu leest. Om keer op keer met andere woorden te herhalen: ‘Kan ik niet op bevel en in groep plassen, ik kan schrijven’.
Het liefste schrijf ik voor vrouwenogen. Omdat die volgens mij het beste kunnen lezen, ook tussen de regels. Sinds mijn opstel van het vierde leerjaar kreeg ik geen groter compliment dan dat van een vrouwenhand die ongevraagd in mijn oefenschrift pende: ‘Als je zo blijft schrijven, win je zeker vrouwenharten.’ Dat klonk mij als het fluiten van Terence Hill in een stationsurinoir in de film My name is Nobody, oog in oog met een treinmachinist die maar niet kon plassen. Door Nobody’s deuntje ontspant de man zich en klatert weldra zijn verlossing. Maar wanneer hij buitenkomt, ziet hij met verbijstering dat de fluitende cowboy er met zijn trein vandoor is. Ik zie hem denken: ‘Zou ik niet beter schrijven?’