
‘En mijn telefoonnummer?’ vraag ik. De verkoper blijft lachen: ‘Nee, Marc, niet nodig.’ Hij noteerde wel al mijn geboortejaar, adres, schoenmaat en gewicht zodat zijn nieuwsgierige computer kan zoeken naar de voor mij geschikte sportschoen.
Maar voor de doeltreffendste informatie is het mondelinge examen duidelijk niet voldoende. Daarom moet ik mijn schoenen uitdoen en over de hele lengte van de bovenverdieping van de winkel draven, heen en terug. Daarbij telkens een voetmatje rakend dat met de computer verbonden is. Op de heenweg afdrukken met de rechter- en op de terugweg met de linkervoet. ‘Wilt u de proef even herhalen met de linkervoet?’ Voor een aanstaande jogger van mijn geboortejaar die met zijn kids nog een tijdje gelijke tred wil houden, is alvast dat geen probleem. ‘Goed zo, Marc.’ Maar de computer kan niet volgen. De zwierige, nonchalante tik op de entertoets die een digitale openbaring van mijn draafgedrag moet opleveren, laat het scherm onverschillig grijs. ‘U had tijd? Gaat u even zitten. Deze PC is nieuw.’
Mijn verzorger huppelt de trappen af naar zijn collega op de gelijkvloers waar ik hem hoor vragen: ‘Geert, als ik de naam van de patiënt bevestig, krijg je toch de voetafdrukken te zien?’ ‘Neen, eerst nog onderaan ...’ Ik hoor maar één woord meer: ‘Patiënt’. De winkel begint te ruiken naar een ziekenhuiskamer en in gedachten ben ik al op zoek naar mijn gele klevertjes.
Dankzij de goede raad van de hoofdverpleger kunnen mijn verzorger en ik even later op het beeldscherm kijken naar mijn geelgroen fluorescerende voetafdrukken en mijn looplijn. ‘Nu ga ik daar voor jou de passende schoen bij zoeken, Marc.’ Peking 2008 komt dichterbij als mijn coach met een paar blauwwitte Brooks op mij afstevent. Ik mag ze aantrekken en enkele keren naar hem toe lopen (‘Niét over het matje!’). ‘En?’ ‘Hm, hm.’ De computer deed zijn werk goed.
De patiënt mag naar huis, met een knipoog en met nieuwe moed in zijn schoenen.
Maar voor de doeltreffendste informatie is het mondelinge examen duidelijk niet voldoende. Daarom moet ik mijn schoenen uitdoen en over de hele lengte van de bovenverdieping van de winkel draven, heen en terug. Daarbij telkens een voetmatje rakend dat met de computer verbonden is. Op de heenweg afdrukken met de rechter- en op de terugweg met de linkervoet. ‘Wilt u de proef even herhalen met de linkervoet?’ Voor een aanstaande jogger van mijn geboortejaar die met zijn kids nog een tijdje gelijke tred wil houden, is alvast dat geen probleem. ‘Goed zo, Marc.’ Maar de computer kan niet volgen. De zwierige, nonchalante tik op de entertoets die een digitale openbaring van mijn draafgedrag moet opleveren, laat het scherm onverschillig grijs. ‘U had tijd? Gaat u even zitten. Deze PC is nieuw.’
Mijn verzorger huppelt de trappen af naar zijn collega op de gelijkvloers waar ik hem hoor vragen: ‘Geert, als ik de naam van de patiënt bevestig, krijg je toch de voetafdrukken te zien?’ ‘Neen, eerst nog onderaan ...’ Ik hoor maar één woord meer: ‘Patiënt’. De winkel begint te ruiken naar een ziekenhuiskamer en in gedachten ben ik al op zoek naar mijn gele klevertjes.
Dankzij de goede raad van de hoofdverpleger kunnen mijn verzorger en ik even later op het beeldscherm kijken naar mijn geelgroen fluorescerende voetafdrukken en mijn looplijn. ‘Nu ga ik daar voor jou de passende schoen bij zoeken, Marc.’ Peking 2008 komt dichterbij als mijn coach met een paar blauwwitte Brooks op mij afstevent. Ik mag ze aantrekken en enkele keren naar hem toe lopen (‘Niét over het matje!’). ‘En?’ ‘Hm, hm.’ De computer deed zijn werk goed.
De patiënt mag naar huis, met een knipoog en met nieuwe moed in zijn schoenen.