vrijdag 23 februari 2007

Repetitie


Twee hobo’s blazen hun rietjes warm in het halfduister van de kerk. Ze toonladderen tot bij Gods glazen oog in de bewolkte driehoek aan de zoldering. Boven het zijaltaar sluit een versteende maagd haar boek en ziet hoe jonge violistjes en een paar altviolen uit de sacristie dribbelen. Eentje kauwgomt, een ander bijt op zijn nagels. Achterin de kerk slaat de portaaldeur dicht. De contrabas vaart met vertraging binnen.

De eerste cellist gaat zitten. Ik schat hem achttien. Hij schudt zijn snarenhand en strijkt een beetje larghetto. Bij die klanken rekt de Gekruisigde hoog boven hem zich iets verder uit maar de Magdalena die Zijn voeten zoent, merkt het niet. Na het oefenstrijkje kijkt de cellist naar zijn ouders op de derde rij in de nog lege kerk. Kort vóór de hoogblonde dirigent het legertje strijkstokken bijeenharkt met handgebaren, veert de moeder van de cellist van haar stoel op. Ze stapt naar haar zoon en fluistert hem iets toe. Ik vraag mij net af of ze een zakdoek zal bovenhalen of even door zijn haren zal strijken, als haar zoon verveeld en zeker iets te luid naar haar zin ‘mamá!’zucht.

De vrouw keert terug naar haar kerkstoel. Mijn dochter van veertien stoot vanachter haar cello met strijkstok en opgetrokken pretoogjes haar buurcelliste aan. Ze legt haar mond weer in de plooi als de dirigent zijn handen heft voor een allegro non molto. Een rechte rug, een zwarte blouse, een knotje in haar blonde haar. Ik tik zachtjes met mijn linkervoet tegen de zachtwitte zuil naast mij. Met haar cijfers van wiskunde in haar rechterhand geschreven (zag ik daarstraks tijdens de autorit naar hier), strijkt ze bromtonen van Vivaldi’s winter. Het vriendschapsbandje en de ring van haar andere hand wandelen en verspringen met haar vingers over de snarenhals.
Weer zwaait mijn voettip naar de zuil. De schoonheid van veertien jaar dochter gezien vanuit een klein hoekje. Ik hou het voor mezelf. Ze zou wel eens ‘papá’ gaan zuchten.