vrijdag 23 februari 2007

Pluisje


Veel plaats op de bank naast haar is er niet, maar het is deze morgen mijn enige zitkans in deze treinwagon. Ik schat ze zeventien of achttien jaar oud. Met tegenzin trekt ze haar rugzak op haar schoot. ‘Daaaanku’, zeg ik schijnheilig. Alsof ze me niet alleen met haar blik wil straffen omwille van de ingebonden privacy, schermt ze haar mobieltje af voor mijn mogelijke nieuwsgierigheid terwijl ze sms-t. Ik beeld mij in dat ze nijdig tokkelt: ‘Zit hier eivol’. Haar Nokia seint misschien terug: ‘Kan er ni meer bij?’ Zij: ‘Wringt zich hier nog een vent neffes mij.’ Hij: ‘Schraal type?’ Zij: ':-('.

Na een half uur donkere stilte aan mijn rechterzijde wiebelt de trein Brussel binnen. Tweehonderd meter voor Brussel-Noord blijven we stilstaan. Ook pendelen blijft een beetje reizen. Want zie, daarbuiten ligt een reuze, blauwe luchtballon tussen glazen torengebouwen. Aan de overzijde zwaaien meisjes van plezier ons een prettige werkdag toe.

En vóór ons raam stijgt boven de verwarmingsstrip een pluisje op dat mijn buurmeisje van haar rugzak plukte. Halfweg het raam blijft het blauwe dingetje een tel hangen om dan met een boogje terug naar het oranje tafelblad te dalen. Mooi is dat om half negen ’s morgens. Mijn donderwolkje houdt het pluisje opnieuw boven de warmeluchtstroom. Het schommelt naar boven en geeft zich sierlijk als daarnet over aan de afdaling. Deze keer grijpt mijn buurmeisje het fijntjes vast vooraleer het kan neerdwarrelen. Weer houdt ze het boven de treinföhn. Als het pluisje zich een derde keer neervlijt, zet de trein zich met een lichte schok in beweging.

Ik glimlach naar haar: ‘Hm, hm, drie keer.’ Ze glimlacht terug. ‘Dit wordt een geluksdag voor jou,’ zeg ik. Haar smiley wordt een horizontale streep bij zoveel gevaar op communicatie. ‘Zou dat zo zijn?’ antwoordt ze zuurtjes. Ik zeg haar: ‘De kans is groot, ik wens het alvast’. ‘Dankuuuu’, antwoordt ze terwijl haar ongeduldige Eastpak mijn plaats terug inneemt.