Overmorgen is het weer zover. Met
de oudste zoon kijk ik op het Lisp, het Lierse voetbalstadion, een derde keer
in onze gezamenlijke sportieve loopbaan naar de wedstrijd Lierse - Gent. Voor
hem een thuismatch. Zelf voelde ik mij telkens op verplaatsing. Eén keer
juichen te midden van de Lierse spionkop bij een Gents doelpunt en twee
nederlagen leerden mij dat ik op het Lisp, naast mijn zoon, gedoogd word. Zelfs
al gaat het overmorgen tussen twee staartploegen die een nacompetitie spelen. Wedstrijden
voor ploegen die ondanks hun gestuntel sedert de competitiestart nog mogen voetballen,
ver van de speelplaatsen van de grote jongens in Anderlecht of Brugge.
Niet dat ik tegen mijn zin daar naast
hem in de tribune zit. De jaarlijkse confrontatie waarbij wij samen de voetbalistieke
honneurs waarnemen, wil ik niet missen. Wij twee, volksjongens van vader op
zoon. Met mijn vader beleefde ik twee thuismatchen in Gent. Samen met hem
verhuisde ondertussen de helft van de supporters van toen naar de eeuwige
jachtvelden. Nu zit ik zelf naast mijn zoon vader te zijn, ‘aan deze kant van
het water’, een uitdrukking waarmee Lierenaars verwijzen naar de afstand die
enkel in lichtjaren te meten is tussen hun stad en alles ten westen van de
Schelde.
Een boek heb ik voor die
thuissupporter naast mij al willen schrijven (nog te verschijnen), met hem
alleen op reis gaan (nog te boeken), een stukje aan hem schrijven (nog acht regels te gaan), vertellen in welke facetten hij aan deze kant van het water mijn
beeld en gelijkenis is. Het met hem hebben, ondanks onze luchtbrug van vele
jaren, over het dribbelen, counteren en scoren (ook de owngoals) in onze levens.
Desnoods in gebarentaal, zoals de Egyptische trainer van zijn en de Spaanse
trainer van mijn ploeg.
Overmorgen is het weer zover. Twee
helften. Om mijn mond te houden bij een Gents doelpunt. Om hem te zien
glunderen, als Lierse scoort of de betere ploeg zou zijn.